Waar toegang tot de rechter ontbreekt, begint de oorlog

Niet elke Latijnse spreuk is van Romeinse oorsprong. Zo is de spreuk Ubi iudicia deficiunt, incipit bellum, die op de wand in de gang van het gebouw van de Hoge Raad prijkt, afkomstig van ‘onze’ Hugo de Groot. De spreuk staat in zijn beroemde boek over het recht van oorlog en vrede: De iure belli ac pacis (1625). Daarin behandelt hij de vraag wanneer sprake is van een rechtvaardige oorlog. Net zoals burgers elkaar soms schade toebrengen, doen staten dat soms ook. Burgers dienen bij schending van hun recht naar de rechter te stappen; slechts onder bepaalde, nauw omschreven voorwaarden, is eigenrichting toegestaan. In de relatie tussen staten echter, waar een beroep op de rechter niet open staat, heerst eigenrichting, aldus De Groot: “Waar toegang tot de rechter ontbreekt, begint de oorlog.” Dat was de staande praktijk in het Europa van die tijd. De vernieuwing van De Groot is dat hij onderzoekt welke redenen een oorlog rechtvaardigen. De oorlog blijft een noodzakelijk kwaad en dient daarom, net als de eigenrichting van burgers, onderworpen te worden aan strikte voorwaarden.

Door de spreuk aan te brengen op de wand in het gebouw van de Hoge Raad, is de spreuk gedomesticeerd. Dat blijkt ook uit de vertaling die de Hoge Raad van de spreuk geeft: “Waar rechterlijke beslissingen tekortschieten, begint geweld.” Bij deze vertaling wordt het bestaan van een rechterlijke instantie waartoe men toegang heeft reeds voorondersteld. De nadruk ligt nu op de kwaliteit van de rechtspraak: schiet deze tekort dan dreigt het gevaar dat men het recht in eigen hand neemt. Ook dat is een gedachte die stof tot overdenking biedt, maar wel een andere dan die De Groot met zijn spreuk tot uitdrukking bracht.1

Wij vinden het bestaan van rechterlijke instanties zo vanzelfsprekend, dat wij ons niet realiseren dat de instelling ervan vermoedelijk een uiterst moeizaam en pijnlijk proces is geweest. Iets daarvan wordt zichtbaar in de Oresteia, de enig overgebleven trilogie van de Griekse tragediedichter Aeschylus (525-455 v.C.). De trilogie behandelt de cyclus van bloedwraak die aanvangt met de dood van Iphigenia, die door haar vader, koning Agamemnon, aan de godin Artemis wordt geofferd opdat de vloot van de Grieken naar Troje kan uitvaren. Als Agamemnon na tien jaar thuiskomt, wordt hij uit wraak door zijn echtgenote, Clytaemnestra, doodgestoken. Op Orestes rust de vreselijke verplichting zijn vader Agamemnon te wreken door zijn moeder te doden. Nadat hij dat heeft gedaan, wordt hij achtervolgd door de Schikgodinnen of Furiën die zijn bloed eisen voor de moedermoord. Aan deze keten van bloedwraak wordt een einde gemaakt door de godin Athena. Zij doet dat niet door met haar macht een beslissing af te dwingen, maar door de vraag of Orestes wegens moedermoord moet worden veroordeeld voor te leggen aan een twaalfkoppige jury. De jury hoort zowel de Furiën als Orestes, maar blijkt verdeeld. De stem van Athena geeft ten slotte de doorslag: Orestes wordt vrijgesproken. Het antwoord op misdrijven, aldus de Oresteia, is niet eigenrichting. Dat leidt tot een oorlog van allen tegen allen. Het juiste antwoord is een door regels beheerst proces, waarbij gedraging en verdachte worden onderworpen aan het oordeel van een onpartijdige jury. Ook als men het niet eens is met het oordeel van de jury, dient men dat te respecteren. Dat doen ook de Furiën, die zich uiteindelijk bij het oordeel neerleggen.

“Zich aan de (spel)regels houden, ook als men het met de uitkomst niet eens is”, dat geldt voor zowel de rechtspraak als de democratie. Dat dergelijke inzichten geen rustig bezit zijn, blijkt uit recente gebeurtenissen, waarbij een voormalige president en zijn aanhang zich niet neerlegden bij de uitspraken van de rechter over vermeende verkiezingsfraude en vervolgens het recht in eigen hand namen. In dat opzicht lijkt de spreuk van Hugo de Groot ook geschikt voor binnenlands gebruik: als wij de rechter niet langer zien als hoogste instantie in een geschil, begint de oorlog.

 

1 Zie M.J.A.M. Ahsmann, ‘Ubi iudicia deficiunt, incipit bellum, ofwel: hoe hardnekkig een foutieve vertaling blijft bestaan’, NJB 2019/685, afl. 13, p. 849.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *