Rechtsfilosofie in een pluralistische wereld: nadenken over de verantwoordelijkheid van juristen

W. van der Burg
Rechtsfilosofie in een pluralistische wereld: nadenken over de verantwoordelijkheid van juristen
Den Haag: Boom 2025, 301 p., € 39,95
Het schrijven van een inleiding in de rechtsfilosofie is waarschijnlijk geen gemakkelijke opgave. Enerzijds is er de enorme geschiedenis en grote hoeveelheid teksten waartoe men zich heeft te verhouden. Anderzijds is er, anders dan bij algemene beschrijvingen van het positieve recht, geen rechtspraktijk die uitwijst wat (nog steeds) relevant is in deze zee van teksten. Wibren van der Burg, hoogleraar rechtsfilosofie aan de Erasmus Universiteit, wist desalniettemin een boeiende en beknopte inleiding op dit vakgebied te schrijven, waarbij hij in de eerste plaats de lezer aanspoort tot eigen gedachtenvorming.
Centraal in het boek staan, zoals ook de titel suggereert, de problemen waarmee de rechtsfilosofie in de 21e eeuw geconfronteerd wordt. Een van de rode draden die door het boek loopt is kritiek op rechtsfilosofische theorieën die een ‘statelijk paradigma’ veronderstellen. Dit statelijk paradigma vertrekt vanuit een drietal uitgangspunten: staatssoevereiniteit (de gedachte dat de staat het ‘hoogste gezag is over de bevolking op een bepaald grondgebied’ (p. 20)), juridisch centralisme (al het recht kan direct of indirect worden herleid tot dat staatsgezag), en de natiestaat (de staat is niet alleen verbonden met een grondgebied, maar ‘ook met een natie, een volk met een eigen identiteit’ (p. 21)). In het boek, zo kondigt Van der Burg in de inleiding aan, zal een alternatief, pluralistisch paradigma worden ontwikkeld dat beter aansluit bij de werking van het recht in de 21e eeuw. In dit nieuwe paradigma staan pluraliteit van machtsuitoefenaars, van rechtsordes, en van groepen en netwerken centraal.
Na deze algemene achtergrond in hoofdstuk 1 en 2 uiteengezet te hebben, bespreekt Van der Burg achtereenvolgens de aard van het recht (hoofdstuk 3), rechtsstatelijkheid (hoofdstuk 4), mensenrechten (hoofdstuk 5), democratie (hoofdstuk 6), rechtvaardigheid (hoofdstuk 7) en ethiek voor burgers en juristen (hoofdstuk 8). In een groot deel van deze hoofdstukken wordt eerst een meer algemene inleiding in de thematiek gegeven, al dan niet expliciet voortbouwend op het statelijk paradigma, waarna Van der Burg vervolgens zijn eigen pluralistisch perspectief introduceert als een meer geschikt alternatief. Zo moet in het bijzonder het rechtspositivisme van Austin en Hart het ontgelden; hun theorieën veronderstellen te zeer één centrale, ondeelbare bron van het recht. Dat uitgangspunt is volgens Van der Burg in de moderne wereld, vol met niet-statelijk recht en botsende rechtsordes, niet meer houdbaar. Hoewel Van der Burg hoofdzakelijk westerse denkers behandelt, bevat de tekst ook besprekingen van feministische en postkoloniale perspectieven op verschillende onderwerpen.
Zoals het tweede deel van de titel suggereert, is ook de verantwoordelijkheid van de jurist een belangrijk thema in het boek; Van der Burg schroomt niet om de grote vragen in de tekst terug bij de lezer te leggen, of een beroep te doen op diens verantwoordelijkheid voor een rechtvaardige samenleving. Zo wordt ieder hoofdstuk afgesloten met een paragraaf met ‘stof tot nadenken’. Daarin werpt Van der Burg ter reflectie vragen op die meer recentelijk in de rechtstheorie hebben gespeeld, zonder meteen een pasklaar antwoord te bieden. In hoeverre kunnen bijvoorbeeld dieren, ecosystemen, en toekomstige generaties dragers van rechten zijn, of zouden zij dat moeten zijn? En hoe moet binnen de theorievorming over rechtvaardigheid worden omgegaan met historisch onrecht? In het laatste hoofdstuk over beroepsethiek vindt het beroep op de lezer plaats in de overtreffende trap; Van der Burg spoort de lezer direct aan om na te denken over het zelf worden van een beter mens en/of jurist.
Opvallend voor een inleiding in de rechtsfilosofie is dat bepaalde bekende debatten en perspectieven helemaal niet aan bod komen. Zo bevat hoofdstuk 3, over de aard van het recht, geen discussie over rechtsvinding, het Hart-Dworkin-debat, rechtsrealisme en critical legal studies. Gezien de probleemgerichte benadering van de tekst is dat wellicht begrijpelijk, maar daardoor ontstaat mogelijk een wat onevenwichtig beeld van de rechtsfilosofie. Daarnaast gaat Van der Burgs focus op praktische problemen soms ten koste van de theorievorming. In het bijzonder had in het hoofdstuk over beroepsethiek een meer theoretische beschouwing over de aard van morele verplichtingen van juristen en de verhouding daarvan tot het recht niet misstaan. Ondanks deze aanmerkingen biedt het boek een mooie inleiding in een groot scala aan rechtstheoretische problemen, waarin ook veel ruimte is gemaakt voor aansluiting bij hedendaagse discussies. Daarmee is het boek ook duidelijk van meerwaarde ten opzichte van andere inleidingen, met name door het betrekken van postkoloniale en feministische perspectieven op het recht. Dat maakt de tekst in ieder geval een mooie springplank voor verdere discussies. (JvB)
Categorie: Boekbesprekingen




