Metajuridica

Non bis in idem of de schoonheid van de rechtsgeschiedenis

W.F. van Hattum

Post thumbnail

De afgelopen jaren deed ik onderzoek naar de achtergronden van artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Dit artikel formuleert de voorwaarden waaronder een tweede vervolging wegens hetzelfde feit niet wordt toegestaan: non bis in idem. Aanleiding om mij in dit onderwerp te verdiepen vormden enkele arresten van de Hoge Raad. De Hoge Raad beriep zich voor zijn standpunt of er wel of geen sprake was van een tweede vervolging wegens hetzelfde feit op ‘de strekking van art. 68’ en ‘het beginsel van het artikel’. De vraag was: op welk beginsel beriep hij zich? Waar stond het? Waar kwam het vandaan? De antwoorden die ik in de geschiedenis vond, boden een verrassende blik op de gebeurtenissen, de taal, de ontwikkelingen, en de personen rond dit onderwerp. Zij ontsloten onder meer de bron van de woorden non bis in idem en de betekenis die zij in de loop der eeuwen kregen. Mijn bijdrage gaat over deze twee historische aspecten van de regel.

Overig | Rode draad | Historische wortels van het recht
april 2013
AA20130314

Non orare sed laborare Of: het Godsbesef in staatsrechtelijk verband

F. van Vugt

Nederland wordt wel een land van dominees en pastoors genoemd. Hoewel zo'n kenschets al weer achterhaald lijkt, geeft deze terecht aan dat religie en kerk een belangrijke plaats in de geschiedenis van ons land ingenomen hebben. Kerk en staat zijn vanaf de vroege Middeleeuwen sterk met elkaar verbonden geweest, en hoewel christenen uit Romeinen 13 konden afleiden dat alle gezag van God kwam, hebben geestelijke en wereldlijke autoriteiten elkaars heerschappij dikwijls bestreden. De tendens was overigens merkbaar dat de invloed van de staat op de kerk groter werd dan omgekeerd: er was eerder sprake van een staatskerk, dat wil zeggen ‘die vorm van samenwerking, waarin de Kerk zich tot een werktuig der staatsbelangen laat maken, in ruil voor macht en voordeel’ dan een kerkstaat ‘... waarin de Kerk zich met geweld aan de mensen en verho11dingen oplegt en de overheid als haar werktuig hanteert’. Overheidsorganen benoemden geestelijke gezagsdragers, deden leerstellige uitspraken, censureerden theologische boeken, enzovoort. Daar stond tegenover dat op voorspraak van de kerk ketters werden vervolgd door de overheid, burgers verplicht werden zich bij een kerkgenootschap in te laten schrijven, alleen kerkelijke huwelijken werden toegestaan, er financiële steun gegeven werd bij de bouw van kerken of in de vorm van tractementen aan geestelijken. Toen na de Franse revolutie zich een cultureel secularisatieproces verder ontwikkelde verminderde ook de stevige band tussen kerk en staat: privileges voor de kerkgenootschappen verdwenen allengs, en de invloed van de overheid op de kerkelijke instituten begon te tanen. Bovendien werd de vrijheid van godsdienst in meerdere grondwetten erkend. Het motto ‘een vrije kerk in een vrije staat’ deed opgeld. En in socialistische kring de leuze  godsdienst is een privézaak’. Clericalisme kon op steeds meer verzet rekenen. Zo betoogde ten onzent in de vorige eeuw minister Van der Brugghen dat de staat niet een positieve bijdrage voor geloofsverkondiging zou mogen leveren, maar een negatieve, dat wil zeggen dat de overheid de kerk in haar functioneren geen strobreed in de weg mocht leggen. De staat kon geen christelijke staat zijn, maar behoorde een neutraal karakter te hebben. Zo voltrok zich de scheiding tussen kerk en staat. Toch lijkt de conclusie niet gewettigd dat deze scheiding volstrekt is. Enkele archaïsch-religieuze elementen blijken nog aanwezig in ons staatsbestel, zij het dat deze niet geheel substantieel van karakter zijn, maar eerder op een ritueel duiden. Ik acht dit nochtans belangrijk genoeg om er aandacht aan te schenken, omdat de verhouding kerk-staat doorwerkt in de vraag naar het wezen van de overheid en het functioneren van onze democratie, en omdat de vrijheid van godsdienst en geweten in het geding is. In dit artikel zal nader ingegaan worden op enkele van deze religieuze restanten.

juli 1981
AA19810319

Noot bij De Koppelingswet

P.E. Minderhoud

P.E. Minderhoud geeft vanuit rechtssociologische hoek zijn visie op de koppelingswet.

Annotaties en wetgeving | Wetgeving
september 1998
AA19980775

Normativiteit en viewpoint diversity in de rechtswetenschap

J. Bakker, R.H.T. Jansen

In dit redactioneel pleiten Joas Bakker en Rowin Jansen ervoor om in de discussie over diversiteit meer aandacht te geven aan de diversiteit van normatieve opvattingen. Omdat de rechtsgeleerdheid een normatieve wetenschap is, is het voor het juridische debat van groot belang om een verscheidenheid van perspectieven op een faculteit te hebben. Het is cruciaal om binnen onderzoeksgroepen juristen te hebben met verschillende soorten werkervaring, politieke opvattingen en religieuze overtuigingen, en universiteiten moeten zich hier daarom voor inspannen.

Opinie | Redactioneel
januari 2022
AA20220003

Noten spiegelen

F.B. Bakels

Post thumbnail

In deze bijdrage wordt eerst ingegaan op het belang van annotaties in het algemeen, en meer in het bijzonder voor de rechtspraak. Ten onrechte wordt daaraan tegenwoordig door de wetenschap, onder invloed van de bètafaculteiten, een tweederangs status toegekend. De rechtspraktijk claimt immers het recht op voorlichting en kritiek van niveau. En ook de wetenschap is gediend met hoogwaardige annotaties omdat de rechtspraak vaak voorop loopt met de vernieuwing van het recht. Daarna wordt het betoog toegespitst op de noten van jubilaris Henk Snijders.

Perspectief | Reeks ´De waarde van de annotatie´
december 2016
AA20160984

Noten van HJS en de feitenrechter

J.M.J. Chorus

Post thumbnail

De rol die de noot voor de feitenrechter speelt, en de moderne geschiedenis van de noot in Nederland worden eerst geschetst. Dan komt aan de orde wat in een noot thuishoort, eerst volgens de wetenschap (Snijders, Bloembergen, Van Dijck en Vranken). Aan de hand van de (enige) noot die Snijders in de NJ bij een uitspraak van een feitenrechter heeft geschreven, wordt een element aangewezen dat de feitenrechter graag in een noot aantreft.

Perspectief | Reeks ´De waarde van de annotatie´
januari 2017
AA20170065

Nudging en de paradox van autonomie

P.C. Westerman

Post thumbnail

Op menig ministerie wordt bepleit sociaal-psychologische kennis in te zetten om de burger effectief in de richting van een bepaald gewenst beleidsdoel te sturen. De vraag is in hoeverre zo’n praktijk, die uitgaat van de beperkte rationaliteit van de mens, verenigbaar is met de autonomie van de burger. Is het niet verstandiger uit te gaan van de beperkte rationaliteit van overheden?

Bijzonder nummer | Autonomie
juli 2017
AA20170582

Nudging: een juridisch relevant fenomeen met rechtsstatelijke impact

A.R.M. Zeilstra

Post thumbnail

De Nederlandse overheid experimenteert met nudging: het aanpassen van keuzearchitectuur om op een voorspelbare manier gedrag te veranderen, zonder opties te verbieden of gebruik te maken van significante financiële prikkels. Momenteel is binnen de juridische wereld weinig aandacht voor dit nieuwe beleidsinstrument. Deze rechtstheoretisch ingestoken bijdrage agendeert nudging als een juridisch relevant fenomeen met fundamentele rechtsstatelijke impact.

Opinie | Opiniërend artikel
april 2022
AA20220290

Nut of noodzaak

Over rechtshistorisch onderzoek en zaakwaarneming

H. van Gennep

Post thumbnail Veel van de vragen die juristen nu stellen, zijn ook al gesteld door juristen die eeuwen geleden leefden. De rechtsgeschiedenis dient als inspiratie voor ‘nieuwe’ rechtsvragen. Hans van Gennep laat in deze amuse zien wat het nut van rechtsgeschiedenis voor juristen is.

Opinie | Amuse
oktober 2023
AA20230726

Obiter dictum

De overweging ten overvloede in de hedendaagse praktijk

J.D.A. den Tonkelaar

Post thumbnail De veranderde opvattingen over de taak van de rechter kunnen een toename van overwegingen ten overvloede meebrengen. Er zijn grenzen aan de mogelijkheden die zo’n overweging biedt. Eén ervan is dat de rechter in de tekst van de uitspraak rechter blijft en zich niet uit als privé-persoon.

Opinie | Opiniërend artikel
april 2019
AA20190277

Oliver Wendell Holmes

Away from principles, towards facts

A.M. Hol

Post thumbnail

Ontegenzeggelijk verdient Oliver Wendell Holmes een plaats in een galerij van grote rechters en wel om tenminste drie redenen. Hij ‘zat’ op belangrijke zaken, zoals de Lochner case, die door het Supreme Court van de Verenigde Staten zijn beslist. Hij was een begenadigd stylist die prikkelende, bijna literaire opinies en dissents schreef. Maar misschien nog wel de belangrijkste reden om Holmes ‘in ere’ te houden, is zijn invloed op de rechtswetenschap. Voor Holmes rechter werd, had hij al een opvallende carrière achter de rug als rechtswetenschapper. Zijn wetenschappelijke inzichten heeft hij in zijn rechterswerk benut, uitgewerkt, maar ook genuanceerd. Deze inzichten blijken in het licht van de huidige Nederlandse discussie over methoden van juridisch onderzoek verrassend actueel te zijn.

Rode draad | Beroemde en Beruchte rechters
mei 2010
AA20100364

Om te doen ophouden de menigvuldige twistgedingen (Digitaal boek)

Opmerkingen omtrent de historische achtergrond van de onrechtmatige daad

G.E. van Maanen

Post thumbnail Soms gaat achter één woord een hele geschiedenis schuil. In dit cahier worden de historische wortels van de onrechtmatige daad bloot gelegd.

9789069161914 - 01-01-1995