A.G.A. Nijmeijer
Bestuursorganen moeten besluiten zorgvuldig voorbereiden. Het zorgvuldigheidsbeginsel is niet voor niets een ‘algemeen beginsel van behoorlijk bestuur’. Maar hoe ver gaat dat zorgvuldigheidsbeginsel eigenlijk? En hoe toetst de bestuursrechter in de praktijk of een besluit zorgvuldig is voorbereid? Van degene die twijfelt aan de zorgvuldigheid van een besluit, wordt door de bestuursrechter soms een zodanig vergaande wetenschappelijke onderbouwing verwacht, dat voortzetting van het bestuursrechtelijke geding illusoir wordt.
Opinie | Amuse
oktober 2013
AA20130724