W. Smit
De uitspraak van het Israëlische Hooggerechtshof van 6 september 1999 ‘Interrogation Practices of theGeneral Security Service’ handelt over de rechtmatigheid van de door de General Security Service verrichte verhoren van verdachten van terroristische aanslagen. Bij het beoordelen van de rechtmatigheidvan de door de General Security Service aangewende verhoormethoden ontstaat er een dilemma. Er zijnnamelijk twee conflicterende belangen waartussen een evenwicht moet worden gevonden. Enerzijds is erhet belang van het veiligstellen van de menselijke integriteit van de verdachten. Anderzijds is er de behoefte in een democratische staat, zoals Israël, criminaliteit in het algemeen en terroristische aanslagenin het bijzonder te bestrijden. Daarbij is het ondervragen van verdachten onontbeerlijk. Echter, hoe ver mag een ondervrager gaan tijdens een verhoor? Door deze twee conflicterende belangen is deze uitspraak van het Israëlische Hooggerechtshof zeer interessant. De genoemde belangen roepen namelijk niet alleen juridische maar ook maatschappelijke, ethische en politieke vragen op. Juridisch gezien acht het Hof de door de General Security Service toegepaste verhoormethoden onrechtmatig. Maar is daarmee de kous af?
Verdieping | Verdiepend artikel
april 2001
AA20010242