P. Ros, D. Sol
Op 1 januari 2005 is de nieuwe Wet op de Jeugdzorg in werking getreden. Daarmee is de rechtspositie
van de minderjarige weliswaar versterkt, maar er blijft reden voor kritiek. Alle jeugdzorg
achter n loket lijkt efficint, maar onder omstandigheden kan het recht op jeugdzorg een relatief
recht blijken te zijn. Pure winst is dat probleemjongeren door een aangekondigde wetswijziging
niet meer in de strafrechtelijke justitile jeugdinrichtingen terecht komen. De nieuwe wet zal
echter door het bestuursrechtelijke karakter van de indicatiestellingen en de hoge (administratieve)
werkdruk met een gebrek aan een uniforme werkwijze, ernstige incidenten niet steeds kunnen
voorkomen. Bovendien lijkt het hoog tijd dat de medewerkers van jeugdzorg aansluiting vinden bij
de wet BIG. De competentie van de kinderrechter is weliswaar een goede keuze, maar hij dient als
bestuursrechter, op grond van de materile normen in de nieuwe wet, voller dan slechts marginaal
te toetsen. Tenslotte dreigt er door een wetswijziging een dubbele rechtsingang te ontstaan bij omgangsaangelegenheden
na echtscheiding.
Verdieping | Studentartikel
april 2006
AA20060239