E. Florijn
Op 25 april 1947 ontving de Leidse hoogleraar E.M. Meijers (1880-1954) bij Koninklijk Besluit de opdracht een 'nieuw burgerlijk wetboek te ontwerpen'. Daarmee werd het sein gegeven voor het waarschijnlijk grootste en meest ambitieuze wetgevingsproject van de twintigste eeuw. Nu, bijna vijfenveertig jaar later, is de herziening van het uit 1838 stammende Burgerlijk Wetboek nagenoeg voltooid. Op 1 januari 1992 zullen namelijk de Boeken 3, 5 en 6 in werking treden, alsmede een aantal belangrijke titels van Boek 7. Zij werden voorafgegaan door Boek 1 (Personen- en familierecht) en Boek 2 (Rechtspersonen), die respectievelijk op 1 januari 1970 en 26 juli 1976 geldend recht werden.
De totstandkoming van het nieuwe Burgerlijk Wetboek, waarin ook de stof van het Wetboek van Koophandel is opgenomen, is een werk van zeer lange adem geweest en heeft generaties van ontwerpers, rechtsgeleerden en soms ook Kamerleden in de ban gehouden. In dit artikel wil ik ingaan op een aantal aardige en minder aardige aspecten van het ontstaan en de ontwikkeling van dit grote werk. Daarbij zal ik tevens aandacht schenken aan de betekenis van dit hercodificatieproject voor de rechtsontwikkeling in het privaatrecht.
Verdieping | Studentartikel
december 1991
AA19911078