Th.A. de Roos
Hoge Raad 20 februari 2007, nr. 00447/06, ECLI:NL:HR:2007:AZ0213, LJN: AZ0213 (Samir A.)
Bij de interpretatie van kennelijk bestemd in artikel 46 oud Wvsr heeft het hof blijk gegeven van een te beperkte opvatting. Het heeft immers nagelaten te beoordelen of deze voorwerpen, afzonderlijk dan wel gezamenlijk, naar hun uiterlijke verschijningsvorm ten tijde van het handelen dienstig kunnen zijn voor het misdadige doel dat verdachte met het gebruik van de voorwerpen voor ogen had.
Annotaties en wetgeving | Annotatie
september 2007
AA20070691